Alexander heeft een interessante visie op de gevolgen van de institutionalisering van de civil society: Economische, politieke en religieuze problemen worden hierin niet beschouwd als functionele problemen, maar als problemen van de ‘maatschappij’: het gaat niet om een probleem dat alleen de institutionele of culturele processen binnen een subsysteem aangaat, maar het sociale systeem als geheel. Het zijn volgens Alexander tekortkomingen van de civil society die een bedreiging vormen voor de sociale cohesie, integriteit, moraliteit en vrijheid. Inclusion wordt hierdoor een einddoel op zichzelf, niet slechts een middel om een bepaalde reparatie uit te voeren. Conflicten over distributie en gelijkheid worden op hetzelfde moment een strijd voor identiteit en sociale erkenning, voor het repareren van de fragmentatie en verstoring van het civil life.
Een vraag voor de discussie zou kunnen zijn: Gaat de laatste stelling uit het hoofdstuk (over functionele problemen of problemen van de maatschappij) volgens Alexander ook op als je het vanaf de andere kant bekijkt: Een bepaald religieus probleem wordt volgens hem gezien als een probleem van de samenleving als geheel, maar is het ook mogelijk dat een complex maatschappelijk probleem wordt teruggebracht tot een in essentie religieus of juist economisch probleem? Een voorbeeld uit de praktijk: het probleem van de integratie van islamitische Nederlanders kun je zien als een religieuze zaak welke tot een maatschappelijk probleem wordt gemaakt, maar je kunt het ook andersom bekijken. Het is dan eerst een complex probleem dat samenhangt met onder andere sociale, economische, religieuze, culturele en politieke factoren, en de complexiteit wordt vervolgens door bepaalde politici en anderen teruggebracht tot een voornamelijk religieuze oorzaak (het feit dat deze mensen moslims zijn). Hoe kijkt Alexander hier tegenaan? Dat zou ik graag willen weten.
Een interessant punt wat Alexander aanstipt, en waar ik nog helemaal niet aan had gedacht, is het feit dat groepen als werklozen en andere ‘underprivileged actors’ een tweeledig lidmaatschap van de samenleving hebben. Enerzijds worden ze gezien als onsuccesvol in de economie, maar anderzijds hebben ze de mogelijkheid om claims voor respect en macht te eisen op basis van hun gedeeltelijk gerealiseerde lidmaatschap in de civil society. De civil society heeft namelijk solidariteit als één van haar kernwaarden, en daarom kunnen achtergestelde groepen proberen meer rechten of erkenning te krijgen door een beroep te doen op deze solidariteit. Deze pogingen tot reparatie falen vaak, maar ze zijn ook vaak genoeg geslaagd: er zijn een hoop arbeidersrechten bijgekomen in de loop van de geschiedenis. Sociale bewegingen of groepen die zich achtergesteld voelen hebben dus door bepaalde waarden in de civil society de mogelijkheid voor zichzelf op te komen, en in een aantal gevallen slagen ze hierin. Dit zorgt ervoor dat er echte integratie kan plaatsvinden van voorheen uitgesloten groepen.